wereldtentoonstellingen

Het initiatief voor de eerste wereldtentoonstelling stamt uit Engeland, dat in de 19e eeuw op het gebied van industriële ontwikkeling voorop liep. In Hyde Park staat een verguld beeld van Prince Albert: de echtgenoot van koningin Victoria heeft daar de duizend pagina’s tellende, dichtbedrukte catalogus van de eerste wereldtentoonstelling in zijn hand. Om hem heen zijn de vier continenten afgebeeld (Australië ontbreekt, dat werd gezien als deel van het British Empire). Ze symboliseren Alberts ideaal om in het verlengde van de koloniale politiek een Britse wereldmacht tot stand te brengen.


Prince Albert wist fabriekseigenaren te enthousiasmeren voor het idee om een wereldtentoonstelling te organiseren. In het door revoluties en opstanden geteisterde Europa zou dit de economie een positieve impuls kunnen geven. De uitvinding van de stoommachine had in Groot-Britannië al vroeg geleid tot mechanisatie en productie in fabrieken, tot sneller transport met stoomtreinen en stoomschepen en meer handel en welvaart. Op de wereldtentoonstelling konden alle landen hun nieuwe, machinaal vervaardigde producten tentoonstellen. Het motto van de eerste wereldtentoonstelling werd dan ook 'De grote tentoonstelling van het industriële werk van alle naties'. Naast nieuwe grondstoffen en wonderen der techniek zou er ook kunstnijverheid worden getoond. Voor fabrikanten en handelaren een uitgelezen kans om contacten leggen. 

Er werd een ontwerpwedstrijd uitgeschreven voor het tentoonstellingsgebouw dat al die producten onderdak moest bieden. De ontwerpen van architecten bleken echter te duur of voldeden niet aan de eisen. Tot tuinman Joseph Paxton een ontwerp voor de tentoonstellingsruimte indiende. Paxton, vertrouwd met het bouwen van kassen, stelde zijn ontwerp samen met gestandaardiseerde, modulaire eenheden van staal, gietijzer en glas die tevoren in een fabriek in Manchester werden gefabriceerd. Gietijzer kan gemakkelijk in elke gewenste vorm gegoten worden. Constructies van staal en ijzer zijn relatief licht en daarom gemakkelijk te verwerken. Op de bouwplaats kon het ontwerp bovendien snel gemonteerd worden, daardoor was de bouw goedkoper dan traditionele bouw. De skeletconstructie maakte de toepassing van veel glas mogelijk en kon door grote overspanningen een enorme expositieruimte geconstrueerd worden. Paxtons ontwerp liet bovendien de bestaande bomen in het park met rust: de 36 meter hoge constructie werd er overheen of omheen gebouwd.

Er kwamen bedenkingen tegen het ontwerp van Paxton: de industriële materialen vond men onnatuurlijk en minderwaardig. Het ontwerp maakte ook een fragiele indruk door de dunne skeletconstructie van ijzer, de grote hoeveelheid glas en de grote open ruimtes. Maar Paxton toonde de stevigheid van de constructie aan door een peloton soldaten over een kas te laten marcheren. Dat was overtuigend: in augustus 1850 startte de bouw in het Hyde Park in Londen en werd in recordtijd voltooid. Op fundamenten van beton en ijzeren pijpen werden wekelijks 200 kolommen gemonteerd, de gewelfconstructie werd in één week aangebracht. Het gebouw kreeg vijf beuken en een dwarsschip. Het was immens groot: 563 bij 263 meter. Met een hoogte van ruim 30 meter telde het 3.300 kolommen, 2.224 balken en 300.000 glazen panelen. Meer dan 2000 arbeiders stortten de fundamenten, zetten de staalconstructies in de verf en maakten de ramen voor dit architectonische wonder: een moderne kathedraal met middenschip, dubbele zijbeuken, glas-in-loodramen en galerijen die niet alleen koningin Victoria met religieus ontzag vervulde.

De eerste wereldtentoonstelling in 1851 werd een groot succes. Meer dan zes miljoen bezoekers bewonderden de producten van zo'n 14.000 exposanten in het schitterende Crystal Palace.

Bekijk hier een animatie van het exterieur en het interieur van het gebouw.
   
Om de bezoekers van in het Londense Crystal Palace in 1851 te doordringen van het nut van het tentoongestelde, werden ze langs een route geleid die het productieproces volgde. Zo zag men hoe uit de grondstof door bewerking een eindproduct ontstond.
Na de wereldtentoonstelling werd het Crystal Palace verplaatst naar Zuid Londen en daarbij nog uitgebreid (615 bij 150 m), de uiteindelijke oppervlakte bedroeg 92.000 m2. Doordat er veel standaardonderdelen waren gebruikt, en het complex een modulaire opbouw had met ‘pre-fab’ elementen was het verplaatsen relatief eenvoudig. Het enorme complex van staal, gietijzer en glas leek wel wat op een kathedraal. Ook de kleurkeuze in het interieur werd bewonderd.

de kleuren in het Crystal Palace 

Architect Owen Jones had tijdens zijn Grand Tour in Granada de islamitische architectuur bestudeerd. In 1834 deed hij in Granada gedetailleerd onderzoek naar het Alhambra en islamitische decoraties. Hij publiceerde de resultaten van zijn onderzoek tussen 1842 en 1845 in de tweedelige uitgave Plans, Elevations, Sections and Details of the Alhambra. In 1851 werd hij aangesteld als een van de hoofdopzichters van de wereldtentoonstelling, Jones was verantwoordelijk voor het interieur en de inrichting van het Crystal Palace. Voor het interieur ontwierp hij een kleurenschema dat uitging van de primaire kleuren rood, geel en blauw, gebaseerd op het kleurgebruik in het Alhambra.

In 1936 ging het Crystal Palace, monument voor de industrialisatie, door brand verloren. Het bouwwerk gold tot aan de verwoesting als een technologisch wereldwonder.


Naast in het oog springende bouwwerken stonden op het expositieterrein vaak complete machineparken die toonden hoe grondstoffen werden verwerkt tot eindproducten. De burgers raakten zo vertrouwd met de overgang van ambachtelijke naar industriële productie. Tegelijkertijd kregen zij voorbeelden van goede deugden als nuttigheid, arbeid en vlijt voorgehouden.

Het succes van de wereldtentoonstelling leidde tot een traditie: wereldtentoonstellingen, steeds door andere landen georganiseerd, trokken miljoenen toeschouwers die kennis konden nemen nieuwe technieken. Daar konden bezoekers kennismaken met de producten van de industriële revolutie: zij introduceerden en demonstreerden moderne technologie. Hier waren de eerste telefoon, de auto, de schrijfmachine, de naaimachine en de grammofoon te zien.
Aan het begin van de twintigste eeuw verdwenen de fabrikanten met hun zware machines van de tentoonstellingen, en richtte de lichte industrie zich meer op de consument. Door de massaproductie was de prijs van producten gedaald en meer mensen konden zich deze veroorloven. De tentoonstellingen (later Expo's genoemd) waren vooral bedoeld om de internationale handelsbetrekkingen te stimuleren en de eigen technische vooruitgang te tonen, maar de invloed is vooral op het culturele vlak groot geweest.
Op de wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs maakte de wereld kennis met de Jugendstil. Zowel Station Paris Lyon, Station Musée d'Orsay, de Pont Alexandre-III, het Grand Palais, La Ruche, en het Petit Palais werden daarvoor gebouwd. Ook de eerste metrolijn werd tijdens deze tentoonstelling in gebruik genomen.
Bijzondere, tijdelijk bedoelde bouwwerken als de Eiffeltoren (1889) in Parijs, het Atomium in Brussel (Expo 1958), het Nederlandse Paviljoen op de Expo van 2000 in Hannover en 'Happy Street' van Jorg Körmeling in Sjanghai (Expo 2010) bleven staan.

Wereldtentoonstellingen kregen thema's als Energy Turns the World (Knoxville 1982), Ontspanning in het technologietijdperk (Brisbane 1988), mens en natuur in de 20e eeuw (Osaka 1990) Oceanen, erfgoed voor de toekomst (Lissabon 1998) Mens, natuur en technologie (Hannover 2000) en Betere stad, beter leven (Shanghai 2010).

Expo 2015 heeft het thema 'Voedsel voor de planeet, energie voor het leven' en zal plaatsvinden in Milaan.
Expo 2017 is gepland in Kazachstan met het thema 'Toekomstige energie'.
Expo 2020 is toegewezen aan Dubai met het thema 'Geesten verbinden, bouwen aan de toekomst'.