het neoclassicisme

1750-1830

Giovanni Panini
zicht op het forum te Rome  1747
Het woord classicisme of neoclassicisme wordt gebruikt voor de 18e en 19e eeuwse kunst die door de klassieke cultuur werd geïnspireerd. Men had genoeg van de bombastische dramatiek van de Barok en de uitbundige decoratie van de Rococo. Men vond deze stijlen nu decadent, en teveel deel van de kerk en de aristocratie waar men steeds kritischer tegenover stond. Als reactie  keerde men terug naar strenge, heldere en zuivere vormen. In tegenstelling tot de renaissance volgde het classicisme de klassieken niet alleen naar de geest, maar ook naar de letter. Het classicisme voelde niets voor de vrijheid waarmee de Renaissance, de Barok en de Rococo nieuwe vormen had gegeven aan de Griekse en Romeinse kunst.

Jean Henri Cless - kunstenaars tekenen een model in het atelier van David in het Louvre 1804   pen en inkt   ca. 46 x 58 cm
Studenten leerden traditionele technieken en om historische en mythologische onderwerpen in heldere composities vast te leggen. Op de belangrijkste academie van Frankrijk, de École des Beaux-Arts, werd bij de studie van het menselijk lichaam eerst met gipsmodellen geoefend en vervolgens met levende modellen gewerkt. Lessen op het gebied van anatomie en perspectief werden aangevuld met geschiedenisonderwijs. 
De studenten mochten op de academie alleen tekenen; in schildertechnieken bekwaamden zij zich door bij een atelier in de leer te gaan.
 
Giovanni Piranesi
de Porta Maggiore in Rome 1775
Op de kunstacademies werd geleerd dat de omtreklijn overal zichtbaar moest zijn, vormen moesten zuiver, koel en overwogen worden weergegeven. Men wilde weer harmonie, goede proporties en balans bereiken in duidelijke en heldere composities. Dit leidde -vooral in de architectuur- tot het imiteren van de klassieke vormentaal.

Het begrip 'neoclassicisme' ging men pas halverwege de negentiende eeuw gebruiken. Tot die tijd noemde men het 'de ware stijl', wat wel aangeeft hoe men tegen deze kunst aankeek.

Prenten van de Italiaan Piranesi met afbeeldingen van ruïnes en reconstructies van Romeinse gebouwen waren erg geliefd. Deze sfeerbeelden riepen de grandeur van de Romeinse cultuur op, waar met name de Fransen zich aan spiegelden.

s c h i l d e r k u n s t 

Voor de schilderkunst waren er tijdens de neoclassicistische periode geen kant-en-klare voorbeelden beschikbaar. De bouwkunst of beeldhouwkunst kon teruggrijpen op de resten uit de klassieke oudheid die architecten en beeldhouwers bestudeerden op hun reizen naar Rome. De schilderkunst had vrijwel alleen de Renaissance als bron en het werk van Poussin uit de Barok.
Aanvankelijk kozen veel schilders nog Griekse en Romeinse gebouwen en ruïnes als onderwerp, die werden nuchter en zakelijk bestudeerd. Men registreerde wat men zag. Daarna koos men vooral klassieke verhalen als voorstelling, waarin parallellen werden getrokken met de eigen tijd. Taferelen uit de Romeinse geschiedenis vergeleek men met de eigen politieke situatie. De symbolische betekenis van die klassieke verhalen waarin thema's als zelfopoffering en vaderlandsliefde werden verbeeld, was voor velen herkenbaar in de aanloop naar de Revolutie van 1789.

In de schilderkunst kwam veel aandacht voor lijn en tekening. Kleurgebruik en compositie dienden als ondersteuning van de voorstelling. Men koos voor heldere kleuren en eenvoudige composities om de aandacht niet af te leiden van de betekenis van het onderwerp. 

Deze werkwijze sloot goed aan op de geest van de tijd: het rationalisme van de Verlichting met de nadruk op verstand en kennis, had weinig behoefte aan een artistieke interpretatie.

Kunstenaars hadden maar één ambitie: toelating tot de Salon, de belangrijkste grote expositie van eigentijdse beeldende kunst. In de laatste decennia van de negentiende eeuw groeide deze jurytentoonstelling uit tot een massaal evenement dat in 1880 met ruim 7000 werken zijn hoogtepunt bereikte.

De neoclassicistische stijl werd in Frankrijk, en vervolgens in een groot deel van Europa, de officiële stijl die aan de kunstacademies werd onderwezen. Het ontwikkelen van een perfecte technische tekenvaardigheid, kennis van de menselijke anatomie, proportieleer, perspectief, licht- en schaduwwerking vormde voortaan de basis van de opleiding van schilders en beeldhouwers. 

Er werd veel nadruk gelegd op de techniek. De schilderijen waren tekenachtig van opzet, de mensfiguren op de schilderijen perfect van vorm. De composities zijn eenvoudig en streng. Figuren werden in een sterk bestudeerde houding weergegeven, de omgeving koel en zakelijk, alles in een tekenachtige werkwijze met duidelijke contouren. Er werd kundig met lichtval gewerkt. Door de verstandelijke benadering en de weloverwogen compositie maken neoclassicistische schilderijen vaak een statische, toneelmatige indruk.


Jacques Louis David  1748-1825 

Op zeventienjarige leeftijd schreef David zich in bij de Koninklijke Academie voor schilder-en beeldhouwkunst. In 1774 kreeg hij de Prix de Rome waardoor hij naar Italië kon gaan om de klassieke kunst te bestuderen. David raakte er gefascineerd door de opgravingen in Pompeii en de Romeinse kunst. David was een actief voorstander van de Revolutie en werd ook de 'officiële' schilder van de revolutie. Zijn werkwijze is tekenachtig met duidelijk te onderscheiden contouren, en hij bracht de kleuren bestudeerd aan.

de eed der Horatiërs

Jaques Louis David de eed der Horatiërs 1784  olieverf op doek  330 x 425 cm
Dit schilderij is een belangrijk werk uit het oeuvre van David en in de geschiedenis van de classicistische schilderkunst. Het werd op de Salon van 1785 tentoongesteld met de titel De eed van Horatiërs, tussen de handen van hun Vader. Het verhaal is ontleend aan een tekst van Livius over de oorlog tussen Rome en Alba in 669 voor Christus. De strijd tussen de twee steden moest worden beslecht in een gevecht met twee groepen van drie kampioenen uit elk kamp. Dat waren drie Horatii broers en de drie Curiatii broers. Het drama lag in de relaties die twee zusters van de Curiatii hadden met Horatiers. Ondanks de banden tussen de twee families, maande de vader zijn zonen tegen de Curiatii te vechten en zij gehoorzaamden, ondanks de wanhoop van de vrouwen. David koos een moment uit het begin van het verhaal, in plaats van de ontknoping van het gevecht. Het idee van de eed (die komt niet in de bronnen voor) toont de gebeurtenis als een plechtig ritueel. Deze les in moed en heroïek verpakte David in een heldere beeldtaal. De republikeinse geest uit de Oudheid kwam overeen met de verlichte ideeën van de Franse revolutie. De revolutionair had ook trouw gezworen aan het ideaal van de de vrijheid, in de weergave van dit plechtige moment herkenden zij zichzelf.

De compositie toont de figuren in drie verschillende groepen, vader Horatius in het midden. Links wordt met kracht de eed gezworen, aan de rechterkant vormt de groep vrouwen een beweging, geconcentreerd in emotie. De afstand tussen de groepen accentueert het contrast tussen de strijdvaardige mannen en de machteloze wanhoop van de vrouwen en hun onschuldige kinderen.
Het decor is een eenvoudige ruimte met massieve kolommen en bogen, daarachter diepe schaduw. De drie bogen vormen de achtergrond voor de drie groepen. De sfeer raakt verstild door de ingehouden tint van de ruimte en het kwaliteitscontrast met verzadigde kleur in de figuren. Met zijn bewerking van kleur, licht en zijn heldere, lineaire stijl oogstte David veel bewondering. Het werd een voorbeeld voor anderen en vestigde de faam van de neoclassicistische stijl.

de moord op Marat

Jacques Louis David  de moord op Marat  1793
Jean-Paul Marat was een vriend van David en leider van de Franse Revolutie. Hij werd in zijn bad neergestoken door een vrouw. Marat was arts, die als journalist en politicus in de tijd van de Franse Revolutie radicaal partij koos voor het volk. Door zijn fanatieke optreden en extreme opvattingen maakte hij zich weinig geliefd bij gematigder groepen. Hij werd in 1793 vermoord toen hij in zijn bad zat te werken. Marat leed aan een huidziekte. Hij droeg in azijn gedrenkte doeken op zijn hoofd om de jeuk tegen te gaan en werkte regelmatig aan zijn correspondentie in een bad met verdunde azijn, wat het voor hem draaglijker maakte. Marat ontving ook mensen in zijn badkamer. Een politieke tegenstandster, Charlotte Corday, vroeg per brief een gesprek aan en besprak met Marat de gruwelijke misdaden die zij had zien plegen in naam van de revolutie. Zij stelde Marat daarvoor verantwoordelijk. Tijdens het proces van de koning had Marat ook geen inspraak geduld van het volk. Dit was niet het idee dat Charlotte Corday had van vrijheid en rechtvaardigheid. Zij stak Marat met een mes in zijn borst. Hij overleed in het bad.

David toont het moordwapen op de grond. De veer in zijn hand, het inktpotje, de plank over het bad en de papieren onder zijn linkerarm tonen aan dat Marat zat te schrijven. De brief in zijn hand is van de moordenares. David heeft het moment gekozen waarop Marat zijn laatste adem uitblaast. Hij bracht dit beladen moment in beeld met beheerste vormen en liet de stilte overheersen in strakke, simpele kleurvlakken. Over de moord op Marat waren veel bloediger details bekend, maar David toont geen met bloed besmeurd lijk in een rommelige badkamer, maar een bijna lege ruimte, het lichaam bijna ongeschonden. De compositie van het schilderij is sober en evenwichtig. David liet zien dat Marat tot op het laatste moment strijdbaar en waardig is gebleven.

Paul Baudry
Charlotte Corday 1860
David wilde met het 'realisme' van dit schilderij het beeld geloofwaardig maken. De gedetailleerde tekst op de briefjes en de stofuitdrukking van de verschillende materialen is overtuigend. Hij liet met het schilderij ook de deugden van Marat zien: altijd aan het werk voor het welzijn van het volk, de eenvoudige leefomgeving met een kale muur, verstelde lakens en een simpel kistje. Marats goedhartigheid blijkt uit het tweede briefje waarin hij zijn laatste geld aan een oorlogsweduwe schenkt. Het schilderij is zorgvuldig in scène gezet om Marat als een voorbeeldig revolutionair, vriend van het volk en martelaar van de revolutie voor te stellen. Dit 'realisme' bracht een politieke, propagandistische boodschap, want de werkelijkheid was toch iets anders.
Het doek werd door David aangeboden aan de Nationale Conventie. Men hing het naast het spreekgestoelte, opdat de afgevaardigden in de volksvertegenwoordiging de revolutionair Marat steeds voor ogen zouden houden.
Later werd Marat gezien als een revolutionair monster en werd de inmiddels terechtgestelde Charlotte Corday geëerd als een heldin van Frankrijk. Op een schilderij van Paul Baudry uit 1860 is Corday dan ook tegen een kaart van Frankrijk afgebeeld. De rest van de voorstelling toont details uit het politierapport die Marat had weggelaten.

Ander werk van David:

De Sabbijnse Maagdenroof 1799  385 x 522 cm
David bracht hier het strijdgewoel van deze episode uit de Romeinse geschiedenis beheerst in beeld met een bestudeerde compositie.

Bekijk meer werk van David op Pinterest

Jean Auguste Dominique Ingres  1780-1867 

Ingres  de bron  1856
Ingres was een leerling van David. Ingres' vader was ook kunstenaar, maar zijn zoon had meer talent. In 1796 ging Ingres in de leer bij David in Parijs. Was voor David in zijn werk het politieke engagement belangrijk, Ingres zocht zijn ideaal in de schoonheid en de harmonie en evenwicht van het classicisme. In 1801 won hij de Prix de Rome, waardoor hij later een reis naar Rome kon maken. In Rome begon hij al aan het schilderen van badende figuren, wat zijn favoriete thema werd.

Ingres was een uitstekend tekenaar die vond dat de natuur op een precieze wijze moest worden geobserveerd en afgebeeld. Uit de contouren moet de schoonheid komen, vond hij. Hij stelde over zijn techniek dat de verf zacht moet worden opgebracht. Zijn stijl is door zijn voorkeur voor zachte, vloeiende lijnen minder robuust dan die van David, en met zijn soms dromerige, romantische en exotische onderwerpen weerspiegelde Ingres de overgang naar een nieuwe stijlperiode. Hij was een van de weinige kunstenaars die zich een lange periode beperkte tot één, steeds terugkerend thema: vrouwen. Ingres schilderde zijn modellen zeer levensecht en vaak sensueel.


De bron is een beheerste, klassieke voorstelling van een allegorisch beeld: de vrouw met een waterkruik als beeld voor het begin van alle leven. De vrouw staat voor een opening in de rots, ze houdt een kruik in haar handen waaruit water stroomt. Zij vormt zo een waterbron of de lente, die in de klassieke literatuur een bron is voor dichterlijke inspiratie. Ze staat tussen twee kwetsbare bloemen en wordt omlijst door klimop, de plant van Dionysus, god van regeneratie en extase. Het water scheidt haar van de kijker.


Tijdens het bewind van Napoleon raakte men in de ban van het Oosten, waaruit de romantische stijl van het oriëntalisme voortkwam met exotische taferelen als haremscenes, oriëntaalse figuren bij palmbomen, vurige paarden en minaretten. Ingres schilderde verschillende odalisken, verleidelijke naakte vrouwen, meestal liggend op een divan, die de beschouwer aankijken. Het werd een vorm van erotiserende kunst die in het christelijke westen getolereerd werd. 
Jean Auguste Dominique Ingres  la grande odalisque  1814  91 x 162 cm 
Bekijk meer werk van Ingres op Pinterest.

kenmerken schilderkunst neoclassicisme
  • strenge, eenvoudige compositie 
  • de omtreklijn (contour) is belangrijk 
  • reliëfachtige dieptewerking 
  • koel, helder kleurgebruik 
  • statische houdingen van de weergegeven personen 
  • klassieke onderwerpen in de eigen tijd geplaatst 
  • klassieke vormentaal 
  • moraliserende onderwerpen, portretten

b e e l d h o u w k u n s t

Na de uitbundige Barok werd de behoefte aan verfijning ook in de beeldhouwkunst zichtbaar: men bestudeerde de klassieke voorbeelden. Er werden gipsafgietsels gemaakt van de Griekse en Romeinse beelden. Soms leidde dat tot een wat zielloze imitatie van de Grieken en de Romeinen, teveel een klakkeloos navolgen. Is de voorstelling van deze beeldhouwwerken soms te geposeerd en statisch, de uitvoering getuigt wel van veel technische vaardigheid. De beelden waren gladgepolijst en gaaf van vorm, naar Grieks voorbeeld meestal uitgevoerd in wit marmer.

Antonio Canova  1757-1822 

De Italiaanse beeldhouwer Canova werd erg bewonderd. Hij maakte kolossale grafmonumenten voor pausen, een portretbuste van Napoleon en portretteerde Napoleons zuster Pauline als rustende Venus. Zijn invloed op de 19e eeuwse salonkunst is zeer groot geweest. Canova lijkt op het eerste gezicht een gladde classicistische beeldhouwer, maar zijn afwerking is fluwelig en verfijnd.

Zijn portret van Pauline Borghese is van marmer met vergulde details. Het is een allegorisch portret, Pauline wordt getoond als de godin Venus, aan wie Paris de apppel gaf vanwege haar grote schoonheid. Alleen het gezicht is realistisch, Canova heeft het lichaam geïdealiseerd met aandacht voor het realisme van de anatomie, de stofuitdrukking en detaillering. Het Romeinse ligbed is gedeeltelijk van hout, met goud en werd met een marmermotief beschilderd.

Antonio Canova - Pauline Borghese als Venus Victris  1808
Canova werd begraven in een door hem zelf ontworpen en betaalde kopie van het Pantheon in Possagno.

Mary Edmonia Lewis 1844-1907

De Amerikaanse Mary Edmonia Lewis vertok op 21-jarige leeftijd naar Rome, waar ze het grootste deel van haar leven werkte. Haar ouders waren van Afrikaanse, Haïtiaanse en Indiaanse afkomst. Lewis moest daardoor heel wat vooroordelen trotseren. Niet alleen was zij een vrouw in de door mannen gedomineerde kunstwereld, ook haar exotische afkomst hield deuren gesloten. Anderzijds riep zij ook nieuwsgierigheid op, en werd haar atelier al snel druk bezocht door rijke Europeanen die haar werken kochten. In Rome wist zij door de kwaliteit van haar werk naam te maken met beelden en portretten in neoclassicistische stijl, en nam zij het voormalige atelier van Canova in gebruik.

In 1867 maakte zij voor een tentoonstelling in Philadelphia een 
1.60 meter hoog beeld, de dood van Cleopatra. Deze legendarische Egyptische koningin was halverwege de negentiende eeuw een populair onderwerp. Haar schoonheid, sensualiteit, vorstelijke pracht en dramatische zelfmoord spraken zeer tot de verbeelding. Hoewel er commentaar kwam op het moment dat Lewis had uitgebeeld - Cleopatra ligt na de beet van een adder achterover op haar troon - maakte het marmeren beeld veel indruk op de bezoekers.

kenmerken beeldhouwkunst neoclassicisme

  • uitbeelding van de menselijke figuur 
  • streven naar de ideale schoonheid van het lichaam naar klassieke voorbeelden 
  • nadruk op technische perfectie 
  • voorkeur voor wit, gepolijst marmer 
  • grafmonumenten, portretten

a r c h i t e c t u u r

Ook in de architectuur werden klassieke voorbeelden min of meer gekopieerd. De bouwkundige elementen uit de klassieke oudheid werden zo zuiver mogelijk toegepast: zuilen werden bijvoorbeeld niet meer als versiering, maar alleen als constructief (dragend) element toegepast.
Onder Napoleon werden in het centrum van Parijs triomfbogen (Arc de Triomphe, 1806) en tempelachtige bouwwerken (het Panthéon en de Madeleine-kerk) gebouwd. Op het Place du Vendôme in Parijs verscheen een grote erezuil. In de stadsaanleg van Parijs kreeg, net als in de Barok, een stelsel van assen met monumentale pleinen en straten aandacht. Een voorbeeld hiervan is het de Arc de Triomphe in Parijs, die door zo'n as verbonden is met het Louvre.

In Nederland werden begin 19e eeuw door slechte economische omstandigheden weinig belangrijke bouwwerken gebouwd. Een van de nieuwe gebouwen is de Mozes en Aäronkerk in Amsterdam (1837) door Tieleman Suys.
Kenmerken van het neoclassicisme in Nederland zijn:
  • toepassing van een timpaan of fronton 
  • vrijstaande zuilen of pilasters, kapitelen en kroonlijsten 
  • sterk benadrukte ingangspartijen in het midden van een symmetrische voorgevel. 
architecten:

Soufflot

Soufflot ontwierp in opdracht van Lodewijk XV tussen 1764 en 1790 een Franse versie van het Romeinse Pantheon uit de tweede eeuw na Christus. Het nieuwe regime na de Franse Revolutie zag in het imposante neoclassicistische gebouw een tempel ter ere van Frankrijk, en veranderde de functie van kerk naar grafkerk. Het interieur van het Pantheon in Parijs is sindsdien de laatste rustplaats van veel beroemde Fransen.
Griekse tempels en een Romeinse tempel in Nimes waren het voorbeeld voor La Madeleine.

De Arc de Triomphe werd een reusachtige erepoort ter glorie van Napoleon.

Ook in andere landen kreeg de neoclassicistische bouwstijl navolging:
- het British museum in Londen
- de Brandenburger poort in Berlijn
- de universiteitsbibliotheek in Virginia

Karl Friedrich Schinkel

Deze Duitse architect en decorbouwer ontwierp in Berlijn de Neue Wache, het concertgebouw en het Altes Museum in neoclassicistische stijl.

kenmerken bouwkunst neoclassicisme
  • toepassing van de klassieke zuilenorden (Dorisch, Ionisch, Corintisch) 
  • toepassing van de tempelfaçade en koepel 
  • eenvoudige grondvormen: kubus, cilinder, halve bol 
  • gladde wanden, weinig versiering, weinig doorbreking 
  • monumentale architectuur (uitdrukking van macht)
Lees verder: bouwkunst 19e eeuw.

empirestijl

Jacques Louis David
Napoleon in zijn studeerkamer 1812
Het meubilair was elegant met decoratieve elementen als acanthusbladeren, lauwerkransen, schelpen, architecturale onderdelen en klassieke figuren. Egyptische motieven als sfinxen, faraohoofden en lotusbloemen worden kenmerkend voor de empirestijl. Tijdens het keizerrijk van Napoleon I (1804-1815) wordt het classicisme in Frankrijk ook wel empire genoemd. Napoleon gebruikte deze stijl om zijn keizerlijke macht uit te drukken, die vooral in het interieur en meubels werd toegepast.

kenmerken toegepaste kunst

  • strenge symmetrie in meubels, siervoorwerpen en serviezen 
  • toepassing van ornamentversiering
In de mode is vanaf 1790 de invloed van de Klassieke Oudheid op kleding groot:
  • vrouw: losse, soepele gewaden van dunne stof met hoge taille en laag decolleté. De jurken waren lang met een sleep. Soms met pofmouwen of lange, aansluitende mouwen. Eronder een korset, erboven een lange, losse sjaal in contrasterende kleur.
  • man: Een strakke kniebroek, overhemd en een losjes geknoopte halsdoek moesten wit zijn. De jas was aan de voorkant kort en had achter twee lange panden. Men droeg daarbij laarzen of gespschoenen. Ook werden lange bakkebaarden en de hoge hoed populair.