In de late middeleeuwen was het atelier niet alleen een werkplaats, maar ook een opleidingsschool geworden: de meester-schilder werkte daar samen met zijn leerlingen.
In de renaissance ging Michelangelo in de leer bij Domenico Ghirlandaio, Leonardo Da Vinci begon in het atelier van Andrea del Verrochio. Zij leerden daar de kneepjes van het vak, wreven pigmenten tot verf, prepareerden doeken, leerden modeltekenen, de toepassing van perspectiefregels, schilderden fresco's en met olieverf, boetseerden en leerden bronsgieten. Bovendien werden op basis van klassieke en eigentijdse geschriften ideeën uitgewisseld over de ideale voorstelling en uitwerking van opdrachten.
Het was eeuwenlang heel gebruikelijk dat naast de meester verschillende leerlingen aan een opdracht meewerkten. Zo'n atelier was een grote ruimte, bij voorkeur met hoge ramen op het Noorden waar gelijkmatig licht binnenviel.
Ook neoclassicistische schilders leerden het métier nog in het atelier van meester-schilders als David. Na zijn basisopleiding in Toulouse werd bijvoorbeeld Ingres leerling in het Parijse atelier van David. Nadat Lodewijk de IVX naar Versailles was verhuisd, stelde hij het gehele Louvre beschikbaar als atelierruimte. Erkende kunstenaars kregen daar een werkplaats, David had er zelf drie ateliers.
Vrouwelijke kunstenaars werden niet toegelaten op de academie, en het was ook ongebruikelijk dat zij bij een meester in de leer mochten. Desalniettemin wisten enkele vrouwen toch naam te maken met voortreffelijk werk. Zo werd Adélaïde Labille-Guiard, later 'Madame Vincent' genoemd, in 1783 erkend als lid van de Koninklijke Académie. Madame Vincent kreeg met deze erkenning ook een atelier in het Louvre.
In de turbulente 19e eeuw voelden niet alle kunstenaars zich thuis in door de staat gefinancierde opleidingsinstituten, zij ontwikkelden een andere visie op kunst. De verstandelijke benadering van het neoclassicisme was hen te veel gericht op het toepassen van regels. Voor hen werd het hart de ware bron voor kunst. Deze schilders van de Romantiek, en de latere Realisten konden zich alleen een eigen atelier permitteren wanneer hun werk gekocht werd door verzamelaars die geïnteresseerd waren in deze nieuwe ontwikkelingen.
Met de opkomst van de romantiek kreeg de kunstenaar ook een bijzondere positie. Hij was niet alleen meer een belezen en vaardig ambachtsman, maar werd nu ook gezien als een autonoom, briljant genie die zijn eigen inspiratie volgde. Het atelier werd een magische plek waar zich wonderen voltrokken, een laboratorium voor creativiteit. In het atelier van de 19e eeuw ontstond, afgezonderd van de wereld, verheven kunst.
In de renaissance ging Michelangelo in de leer bij Domenico Ghirlandaio, Leonardo Da Vinci begon in het atelier van Andrea del Verrochio. Zij leerden daar de kneepjes van het vak, wreven pigmenten tot verf, prepareerden doeken, leerden modeltekenen, de toepassing van perspectiefregels, schilderden fresco's en met olieverf, boetseerden en leerden bronsgieten. Bovendien werden op basis van klassieke en eigentijdse geschriften ideeën uitgewisseld over de ideale voorstelling en uitwerking van opdrachten.
digitale verbeelding van het atelier van Da Vinci |
Louis Boilly - het atelier van de beeldhouwer Jean-Antoine Houdon 1804 |
Vrouwelijke kunstenaars werden niet toegelaten op de academie, en het was ook ongebruikelijk dat zij bij een meester in de leer mochten. Desalniettemin wisten enkele vrouwen toch naam te maken met voortreffelijk werk. Zo werd Adélaïde Labille-Guiard, later 'Madame Vincent' genoemd, in 1783 erkend als lid van de Koninklijke Académie. Madame Vincent kreeg met deze erkenning ook een atelier in het Louvre.
Marie Gabrielle Capet het atelier van Madame Vincent 1808 |
detail van een gravure uit 1852 van het atelier van Eugène Delacroix |
Schilderijen met historische atelierscènes werden nu goed verkocht. Daarin waren oude meesters als Michelangelo, Rembrandt of Rubens te zien, al dan niet in gezelschap van hooggeplaatste opdrachtgevers. Schilderijen met atelierscènes waren al veel langer een geliefd genre, maar nu werden ze ongekend populair.
Ook aan het eigen atelier werd aandacht besteedt in de 19e eeuw. Sommige kunstenaars richtten twee ateliers in: één deftig aangekleed salon-atelier om potentiële klanten te ontvangen, naast een echte werkplaats.
Henri Fantin-Latour atelier bij les Batignolles 1870 |
In de 19de eeuw werden -zowel in de academische, neoclassicistische traditie, als in de stijl van de Romantiek en het Realisme- historische én eigentijdse kunstenaars geportretteerd in hun atelier of werkplaats.
historische atelierscènes
Alexandre Evariste Fragonard (zoon van Jean-Honoré):
Raphael corrigeert de houding van het model voor Madonna met kind
|
Alexander Cabanel paus Julius II bezoekt Michelangelo in zijn atelier 1859 |
Eugène Delacroix Michelangelo in zijn studio olieverf ca 1850 |
het armoedige atelier
Een andere categorie atelierscènes portretteerde kunstenaars als arme sloebers in kale ateliers om te benadrukken hoe zij alles opofferden voor de kunst.
Carl Spitzweg de arme dichter 1839
Spitzweg was schilder, maar ook dichter.
Hier ligt hij kleumend op een koud zolderkamertje onder een lekkend dak,
zoekend naar inspiratie voor zijn poëzie. |
Octave Tassaert - kunstenaar in zijn atelier 1845 |
kunstenaars in het atelier
Théodore Géricault portret van een kunstenaar in zijn atelier 1819 |
het atelier als allegorie
Gustave Courbet - het atelier van de schilder 1855 361 x 598 cm |
In het atelier van de schilder bracht Courbet 'een realistische allegorie' in beeld, 'die zeven jaar van mijn leven als kunstenaar weergeeft'. Het doek is zes meter breed en ruim 3,5 meter hoog, het formaat voor historiestukken. Nadat het schilderij was geweigerd voor de Salon, organiseerde Courbet in 1855 een eigen tentoonstelling. Zijn Pavillon Réaliste was een voorloper van de Salon des Réfusés.
Lees HIER meer over het atelier van Courbet.
de atelierboot
Charles Daubigny, een schilder en etser, was in 1857 de eerste die vanaf een atelierboot het landschap schilderde. Zijn 'Botin' had hij tot atelier omgebouwd om langs de oevers van de Seine en de Oise steeds weer nieuwe landschappen vast te kunnen leggen. Het bood zoveel voordelen, dat hij later nog een tweede boot kocht. Daubigny had veel contact met de Barbizon-schilders Corot, Rousseau en Millet, maar werkte ook met de jeugdige Monet, Pissarro, Cézanne, Renoir en Whistler. Hoewel zijn werk vooral naturalistisch was, wordt hij door de aandacht voor de sfeer in zijn landschappen gezien als een vroege impressionist die zijn jongere collega's inspireerde om nieuwe wegen in te slaan.
De impressionisten beschikten in de late 19e eeuw over kant-en-klare verf in tubes. Geïnspireerd door de school van Barbizon, het l'art pour l'art en nieuwe kennis over de waarneming, richtten zij zich op het vastleggen van de effecten van het wisselend licht in de vrije natuur.
Na zijn ervaringen met de drijvende ateliers van Daubigny, kocht Claude Monet in 1872 ook een boot en bouwde er een open kajuit op. Vanonder een luifel die het directe licht filterde, had hij nu vrij uitzicht op de oevers vanaf het water. Zo'n boot gaf goed zicht op de kleuren en het licht in het landschap, bovendien hij kon er ongestoord werken. Daarnaast kon hij steeds een nieuwe plek kiezen met het meest interessante uitzicht. De boot zelf was ook een boeiend onderwerp, omdat de weerspiegeling in het water goed bestudeerd kon worden.
Lees HIER meer over het atelier van Courbet.
de atelierboot
Charles Daubigny, een schilder en etser, was in 1857 de eerste die vanaf een atelierboot het landschap schilderde. Zijn 'Botin' had hij tot atelier omgebouwd om langs de oevers van de Seine en de Oise steeds weer nieuwe landschappen vast te kunnen leggen. Het bood zoveel voordelen, dat hij later nog een tweede boot kocht. Daubigny had veel contact met de Barbizon-schilders Corot, Rousseau en Millet, maar werkte ook met de jeugdige Monet, Pissarro, Cézanne, Renoir en Whistler. Hoewel zijn werk vooral naturalistisch was, wordt hij door de aandacht voor de sfeer in zijn landschappen gezien als een vroege impressionist die zijn jongere collega's inspireerde om nieuwe wegen in te slaan.
Charles Daubigny de atelierboot 1861 |
Na zijn ervaringen met de drijvende ateliers van Daubigny, kocht Claude Monet in 1872 ook een boot en bouwde er een open kajuit op. Vanonder een luifel die het directe licht filterde, had hij nu vrij uitzicht op de oevers vanaf het water. Zo'n boot gaf goed zicht op de kleuren en het licht in het landschap, bovendien hij kon er ongestoord werken. Daarnaast kon hij steeds een nieuwe plek kiezen met het meest interessante uitzicht. De boot zelf was ook een boeiend onderwerp, omdat de weerspiegeling in het water goed bestudeerd kon worden.
Monet was gefascineerd door het water en werkte graag op dit varend atelier. In de zomer van 1874 bracht hij met zijn vrienden Manet en Renoir vele aangename uren door op de Seine, waar zij elkaar en het heldere licht in de omringende natuur vastlegden in kleurige, snelle toetsen. In andere seizoenen bood de natuur en het water weer nieuwe sfeer en kleurenpracht.